Ga met regionale kwaliteitsproducten de boer op, dan winnen we zelfs Europa voor het Zeeuwse bontje, voorspelt Herman Lelieveldt, politicoloog en Jean Monnet Chair aan het University College Roosevelt.
Trots op de boer; als nabrander van het boerenprotest zien duizenden forensen iedere dag weer deze tekst op billboards in het boerenland, wanneer ze naar hun werk in de stad scheuren. Deze schreeuw om waardering kunnen we zien als de meest existentiële uiting van de kloof die er tussen stad en platteland blijkt te bestaan. De stedelingen zien de boer niet meer staan. Maar trots dwing je niet af.
Kamerlid Tjeerd de Groot had groot gelijk toen hij tijdens het protest op het Malieveld de boeren nog net kon meegeven dat ‘van waardering alleen de schoorsteen niet kan roken’. Maar waarvan dan wel?
Volgens boerenvoorman Bart Kemp gaat de liefde door de maag. Hij eiste op datzelfde Malieveld dat de catering in overheidsgebouwen voortaan 100 procent Nederlands is, een voorstel dat CDA-Kamerlid en boerenspreekbuis Jaco Geurts gelijk overnam en dat we terugzien in de nieuwe CDA-nota ‘zij aan zij’. De partij pleit daarin voor een regionalisering van ons voedsel, waarbij de boer ‘in een nieuwe coöperatievorm rechtstreeks producten aan de burgers verkoopt’.
Maar voor welke regionale producten kunnen wij, burgers, nu nog warmlopen? Het probleem is nu juist dat steeds meer Nederlanders de afgelopen decennia hun neus zijn gaan ophalen voor Hollandse waar. Op vakantie ontdekten we dat de boodschappen in het buitenland vaak duurder zijn, maar ook veel lekkerder. Langzaam maar zeker leerden we het verschil proeven tussen gepasteuriseerde mozzarella uit de fabriek en de rauwmelkse versie van buffelmelk. De boeren die altijd dachten dat we hen dankbaar waren voor goedkoop en veel voedsel, vinden steeds meer burgers tegenover zich die zich er juist voor schamen: niet lekker en ook nog eens slecht voor milieu, natuur en dierenwelzijn.
We kunnen ook ’traditionele’ producten uitvinden
Maar hoe komt het dan dat die regionale band tussen boer en burger in landen als Frankrijk en Italië zoveel sterker is? Dat deze landen kunnen bogen op een eeuwenoude voedselcultuur is maar een deel van het verhaal. Minstens zo belangrijk is de rol van de staat, die samen met producenten al snel inzag dat kwaliteit en winstgevendheid juist heel goed kunnen samengaan.
De Fransen namen hierin het voortouw. Al in 1925 is het de blauwe kaas Roquefort die – in navolging van de wijn – kan rekenen op een door de staat gegarandeerde oorsprongsbescherming. In 1992 neemt de Europese Unie dit systeem over en komen er EU-brede kwaliteitslabels voor producten die hun kwaliteit ontlenen aan hun herkomst of de manier waarop ze zijn geproduceerd.
Dat biedt ook voor de Nederlandse boer kansen. Want wie denkt dat het systeem alleen maar eeuwenoude traditionele producten toelaat, heeft het mis. We kunnen er ook ‘traditionele’ producten mee uitvinden.
Laten we als voorbeeld de Pachinotomaat nemen, afkomstig uit het zuidwestelijke puntje van Sicilië. Pas toen de zaadveredelaars van het Israëlische Hazera Genetics er via een indirect selectieproces (marker-assisted selection) in slaagden een goede hittebestendige variëteit te ontwikkelen, konden boeren met deze tomaat aan de slag. Met steun van het Italiaanse ministerie van landbouw organiseerden de tomatentelers zich in een productschap en vroegen ze in 2003 om een Europese oorsprongsbescherming, zodat alleen een tomaat uit Pachino zo mag heten. Sindsdien vindt daar ieder jaar in augustus het Festa del pomodoro di Pachino IGP plaats. Als je niet beter zou weten, zou je denken dat ze dat al eeuwen zo doen.
Onze eigen minister is er klaar voor
Aardappeltelers van Nederland: verenigt u! Als de Italianen tussen 2010 en 2016 maar liefst zes verschillende aardappelrassen wisten te uit te vinden en te registreren (van de Patata di Bologna tot de ‘Rooie’ uit Colforito), dan is er geen enkele reden waarom Nederland aardappelland dat ook niet zou kunnen. Wie de laaiende recensies van thuistelers leest over de Zeeuwse bonte of de Bevelander, ziet meteen dat de ene aardappel de andere niet is en er nog zoveel ruimte is voor het benadrukken van kwaliteit en verscheidenheid.
Voor een creatieve tekstschrijver moet het niet al te moeilijk zijn om de lyrische beschrijvingen uit de Italiaanse aanvraagdossiers te evenaren: ‘de unieke combinatie van dichte kleigrond en een mild zeeklimaat geven het Zeeuws bontje zijn ongeëvenaarde roodbonte schil en tamelijk geel knolvlees, dat na het koken de proever een zalvend mondgevoel geeft’.
En zo zou het zo maar eens kunnen dat uitgerekend de vermaledijde Europese Unie onze boeren de weg naar kwaliteit en een betere boterham gaat wijzen. Onze eigen minister is er in ieder geval klaar voor.
In de grote brij aan voorstellen over kringlooplandbouw zien we op minister Carola Schoutens to-dolijstje ook een heuse roadshow staan waarbij de Europese Commissie ons gaat warm maken voor de EU-kwaliteitslabels. En dat is broodnodig, want op dit moment heeft Nederland er niet meer dan vijftien, terwijl de Italianen er 340 hebben en zelfs de Britten goed scoren met 85 producten.
De Champions League van culinair Europa
Zo zal de Nederlandse consument via deze Europese omweg zien dat Nederland steeds beter zijn partijtje meeblaast in de Champions League van culinair Europa.
Uiteindelijk wordt de Nederlandse stadsbewoner dan net zo’n ambassadeur voor onze Nederlandse boer als zijn Franse en Italiaanse evenknie. En ligt het Zeeuwse bontje straks niet alleen in ieder supermarktschap naast vijf andere regionale aardappelspecialiteiten, maar komen we hem weldra ook op vakantie tegen, omdat zelfs de Italianen moeten toegeven dat deze aardappel echt de allerlekkerste is.
Dit is een bewerkte versie van een bijdrage aan de bundel Boze boeren, LED-lampen en kipdino’s, die op 6 december gelanceerd wordt tijdens het Flevo Campus Live publieksevenement